De stembus is de verkeerde plek

zondag 26 mei 2019

Verkiezingen zijn vaak aanleiding tot verhit debat. Wat ga je stemmen, waarom? Maar ook: ga vooral stemmen! Versus: ik ga niet! Ook dit jaar was en is het zover. Ik ben niet gegaan, en ik zet hieronder uit wat ik tegen verkiezingsdeelname heb. Het is een beetje mosterd na de electorale maltijd. Maar omdat de argumenten steeds weer opduiken, omdat de discussie doorsuddert, en omdat nieuwe verkiezingen elke dag dichterbij komen, zelfs als dit kabinet niet meteen valt, ga ik toch wat gedachten erover uiteenzetten.

Stemmen: abdicatie en usurpatie

Waarom ben ik niet gegaan? Het betreft principiële redenen. Maar er spelen ook strategische en tactische afwegingen. Eerst de principes.

Ik erken geen regering, geen overheid, geen staatsgezag. Nooit heb ik regeerders en politici de bevoegdheid gegeven om mij te besturen. Nooit is mij gevraagd: wilt u geregeerd worden, ja of nee? Nooit is mij gevraagd: wilt u een overheid, ja of nee? Het hele stelsel van overheidsbestuur heeft daarom wat mij betreft geen enkele legitimiteit. En ik neem geen deel aan het selecteren van personeel in een op zichzelf al niet legitiem bestuursapparaat, ik hoef ook geen directeur van een gokhal te kiezen.

Ik wil niet geregeerd worden, om het even door wie. Niet omdat het allemaal zakkenvullers zijn, die politici, want dat zijn het lang niet allemaal. Ook niet omdat het geen verschil uitmaakt wie er regeert, want het maakt wel degelijk verschil. Maar ik wil simpelweg niet geregeerd worden. Dat kan ik namelijk uitstekend zelf. Ik ben niet voor regeringen en staten. Ik ben voor zelfbestuur van vrije en gelijkwardige mensen. Aan een andere bestuursvorm doe ik niet mee. Gekozen tirannie blijft tirannie. Stemmen is abdicatie, afstand doen van de bevoegdheid die alleen mij toekomt: mijzelf te besturen.

Ik accepteer geen gezag, niet van de overheid maar ook niet van andere mensen. Als mensen zelf hun eigen tiran willen kiezen, als ze zelf via verkiezingen willen uitmaken wie hen vier jaar lang mag regeren, zou dat tot daar aan toe zijn. Ze kiezen die regeerders echter niet alleen voor zichzelf maar ook voor anderen, ook voor mij. Waar haal jij het recht vandaan om voor anderen, en voor mij, mee te mogen bepalen wie die anderen en mij regeert? Andersom geldt dat ook: waar haal ik immers het recht vandaan om politici te selecteren die niet alleen mij gaan besturen, maar ook jou? Heb jij mij daar ooit toestemming voor gegeven? Stemmen is dus niet alleen abdicatie, maar ook usurpatie: het me toe-eigenen van een macht die mij helemaal niet toekomt.

Geen legitimatie voor staatsgezag

Door te stemmen, tiranniseren kiezers mij: ze dringen ook mij ongevraagd een regering op. Maar door te stemmen, zou ik dus ook andere tiranniseren: ik dring ze immers dan zelf een regering op. En het gelijke recht om elkaar zo ‘n regering op te dringen is onrecht, als de vrijheid om géén regering boven me te dulden ontbreekt Het is ‘knechting’, zoals anarchisten dat vroeger zo fraai noemden. Knevelarij, dwingelandij. Ik weiger om er aan mee te doen, om de zelfde reden als ik weiger om cipier te zijn of een cipier als legitiem te aanvaarden.

Het gaat hier dus om een weigering om het staatsgezag enige legitimiteit toe te kennen via verkiezingsdeelname. Natuurlijk weet ik dat daarmee dat staatsgezag niet verdwijnt. En ja, ook ik heb met dat gezag, met de overheid te maken. Ook ik meld me wel eens bij een overheidsloket, ook ik maak gebruik van voorzieningen waar die overheid zeggenschap over heeft en geld aan verstrekt. Zolang gezondheidszorg, infrastructuur, openbaar vervoer en onderwijs (deels) in handen van de overheid zijn, ontkom ik daar niet aan. Ja, ook ik betaal onvrijwillig mee aan die overheid, via de bureaucratische afpersing die bekend staat als de belastingen. Niet eens al dat belastinggeld wordt even slecht besteed. Ik hou me ook aan veel wetten, deels omdat de erin vervatte regels inhoudelijk niet allemaal onredelijk zijn, deels om gezeur, boete en gevangenisstraf te ontlopen.

Je kunt zeggen: daarmee ‘erken’ ik de overheid. Maar het praktisch, feitelijk ‘erkennen’ van een verschijnsel – omdat je er niet goed omheen kunt – is nog iets anders dan de rechtmatigheid van dat verschijnsel demonstratief te onderstrepen. Als ik antibioticum slik tegen longontsteking ‘erken’ ik feitelijk die longontsteking. Op dezelfde manier ‘erken’ ik de staat: als vijand, waarbij opruiing en subversie ons antibioticum zijn tegen de ziekmakende ontsteking van de maatschappij die ‘staat’ heet. Ik verfoei de staat, ik werk aan haar omverwerping en haar vervanging door een betere wijze van samen leven, van maatschappelijke voorzieningen regelen. Maar zolang die staat bestaat, heb ik er noodgedwongen mee te maken, al was het maar als vijand. Dat is nog geen reden om het personeel van die vijand te gaan helpen selecteren, en daarmee die vijand enige schijn van legitimatie te helpen geven. Daarom stem ik dus niet.

Ook een blanco stem uitbrengen bevalt me niet. Met ene blanco stem zou ik feitelijk zeggen: ik accepteer het spel, maar ik kan gene uitkomst vinden die me bevalt. Ik zie geen kandidaten die mijn stem waard zijn maar ik wil wèl meedoen. Blanco stemmen is tijdens een kaartyspel zeggen: ‘ik pas’. Maar ik zie dat hele kaartspel zelf als onrechtmatig. Dus doe ik niet mee.

Stemmen: ongeschikt strategisch middel

Strategische redenen versterken die weigering. Ik wil de maatschappij veranderen, en grondig ook. Die beweegreden brengt veel mensen naar de stembus: om mensen in de regering te krijgen die de gewenste veranderingen tot stand gaan brengen. Waar het om bescheiden veranderingen binnen het kapitalistische systeem gaat, kan zoiets. Waar het de belangen van de heersers bedreigt – of wara die heersers dat zelf zo voelen – daar kan zoiets niet. En wat ik noodzakelijk vind, bedreigt die belangen. Ik streef immers een maatschappij na van bvrije, gelijkwaardige, onderling samenwerkende mensen, zonder machthebbers en uitbuiters boven ons. Dat streven stata haaks op wat de staat is en doet.

De staat is, met haar commandostructuur en hiërarchie en bureaucratie en geweldsmonopoli, zo ingericht dat zij wel een kleine heersende groep kan verdedigen tegenover de bevolking, maar niet andersom. De staat is hetzij intsrument van de economisch heersende klasse, hetzij partner daarvan, hetzij zelf – als de staat de hele maatschappij en economie overneemt – het mechanisme dat dan zelf een nieuwe heersende klasse genereert. Bij volledig staatsbezit van de economie, vormen de bestuurders van dat staatsbezit, de directeuren en managers van de bedrijven en de economische en financiële ministeries, gezamenlijk die nieuwe economische heersende klasse. Dat hebben we gezien in wijlen de Sovjet-Unie, dat zien we nog steeds een beetje in Cuba. De staat reproduceert en faciliteert de macht van de heersende klasse als die bestaat, en genereert zo’n heersende klase en haar macht waar die tijdelijk – door een revolutie bijvoorbeeld – niet bestaat.

Wie van elke klassenoverheersing af wil, kan niet via de staat te werk gaan, want die reproduceert die klassenoverheersing waar die bestaat, en genereert die waar ze afwezig is. Een linkse meerderheid vormen, een linkse regering vormen en zo het kapitalisme willen afschaffen, is dan ook onzin. Wat er hooguit wordt vervangen is de ene variant van kapitalisme door een andere.

Maar veel groter is de kans dat de kapitalistenklasse een linkse regering slechts tolereert zolang ze haar belangen niet fundamenteel schaadt. Zodra een linkse regering serieus inbreuk doet op kapitaalsbezit, is die tolerantie voorbij. Dan wordt zo’n regering door financiële dwangmiddelen – kapitaalvlucht bijvoorbeeld – tot de orde geroepen, via pro-kapitalistische massamedia in discrediet gebracht, door internationale financiële instellingen onder curatele gesteld. Zo kreeg het internationale kapitaal de linkse Syriza-regering in Griekenland in 2015 binnen acht maanden op de knieeën. Bij de linkse regering die socialist Mitterand in Frankrijk in 1981 vormde, duurde het een jaartje. Beide regeringen waren via een linkse verkiezingsoverwinning in het zadel gekomen. Beide regeringen regeerden nog jarenlang door, als keurige zaakwaarnemers van het kapitaal. Als dat allemaal niet afdoende is, dan zet de kapitalistienklasse en haar internationale supportersclub in Washington wel volgt een militaire staatsgreep in. Zo kwam in Chili de kapitalistenklasse en de CIA in 1973 van de socialistische president Allende af. Links stemmen leidt dus niet tot antikapitalistisch regeren, en bij pogingen in die richting zijn de tanks van rechts nooit erg ver weg.

Parlementair links en fascistisch rechts

Stemmen is dus meedoen aan iets waar ik niet aan mee wil doen: het verschaft legitimatie aan een illegitiem staatsgezag. Dat is één. Stemmen levert bovendien geenewerkzame strategie tegen staat en kapitaal op: zo veranderen we de wereld niet in de richting die noodzakelijk is. Dat is twee. Maar er zijn tactische, wellicht ook strategische een principiële argumenten, die ogenschijnlijk wèl pleiten voor het uitbrengen van mijn stem. Ik ben en blijf echter niet overtuigd.

Er is bijvoorbeeldhet principe van: fascisten gene duimbreed ruimte gunnen. Voor veel van mijn linkse en ook anarchistische kameraden is dát steeds weer een argument om wel te gaan stemmen: om een rem op te helpen werpen tegen rechts. Dat is gene argujment om snel weg te wimpelen, de zorg die erachter schuil gaat deel ik. Na de electorale doorbraak van Baudets Forum voor Democratie is de noodzaak om het fascisme terug te slaan dat ook daarin belichaamd wordt, enorm. De vraag is alleen of de stembus daarbij wel zo’n behulpzaam middel is. Ik denk van niet

Waarom is fascistisch rechts zo sterk? Dat is deels een product van hard werken vanuit fascistsche organisaties, publicisten, media-initiatieven zoals Geen Stijl en noem het maar op. Rechts doet al dertig jaar wat linkse en radicale mensen te weinig doen: vasthoudend hun punten ontwikkelen en naar voren schuiven in het maatschappelijk debat. Zo heeft hard rechts het maatschappelijke klimaat effectief weten te beïnvloeden. Tegenspel ontbrak goeddeels. Er was een veelheid van acties tegen kleinschalig extreem-rechts, de operettefascisten van de NVU en dergelijke. Anti-Fascistische Actie AFA en Laat Ze Niet Lopen deden en doen op dat punt noodzakelijk werk. Maar tegen de grotere fascistische stroom die tot uiting kwam via Fortuyn, vervolgens Wilders, eventjes Verdonk en nu dus Baudet, was en is het tegengas weinig ontwikkeld, weinig doordacht vooral ook.

Maar daar komt iets ernstigs bij: de gevestigde politiek bewoog zelf naar rechts. Dat was deels onder druk van opkomend hard, steeds nadrukkelijker fascistisch rechts. Maar het ging er deels ook aan vooraf. Vanuit de PvdA-top en aanpalende opiniefiguren was al rond 1991 veel negatiefs te horen over vluchtelingen, over ‘illegalen’ ofwel mensen zonder geldige verblijfspapieren en dergelijke. Pleidooien voor een ‘hard uitzettingsbeleid’ als ‘sluitstuk’, kreten over een vluchtelingenopvang die ‘sober doch humaan’ diende te zijn, weerklonken uit de sociaaldemocratische monden van Wim Kok en Aad Kosto. En in de jaren negentig was er de ene PvdA-staatssecretaris na de andere die met strengere wetgeving kwam om vluchtelingen te weren, hun rechten in te perken en de controle op migratie verder uit te breiden. De bijbehorende taal jegens vluchtelingen, en rond migratie in het algemeen, werd steeds negatiever. Later in de jaren negentig kwam hier, uit veelal dezelfde hoek, ook nogal wat nare taal jegens jongeren van Marokkaanse afkomst bij.

PvdA-ers verscholen zich een enkele keer achter hun kiezers. Maar de hele PvDA-politiek op dit punt kan niet worden verklaard als reactie op de druk van rechts. Dit was de tijd toen iedereen – afgezien van wat als ‘extreem-links’ en ‘gewelddadig’ afgeserveerde actieve antifascisten – lacherig deed over Hans Janmaat en zijn CentrumDemocraten, dat wat treurige maar toch niet helemaal ongevaarlijke fascistenclubje dat af en toe her en der een zetel wist te scoren. De draai naar een steeds harder anti-vluchtelingenbeleid en bijbehorende taal kwam niet uit die hoek, maar uit de gevestigde politiek zelf. Daarin speelde de PvdA een hele kwalijke hoofdrol. Daar kwam vanuit de VVD van Bolkestein een impuls van antimoslimistische stemmingmakerij bij, maar ook daaraan deden promiente sociaaldemocraten al snel flink mee. Vooral Paul Scheffer, met zijn ‘multiculturele drama’, verdient in dit verband een eerloze vermelding. Geleidelijk aan veranderden mensen die veelal ‘allochtonen’ werden genoemd in de beeldvorming in tot gevaarlijke probleemgroep gedefinieerde ‘moslims’.

Toen kwam 11 september 2001, en kreeg de anti-moslimstemming vleugels. Een uiterst rechtse roepende, Pim Fortuyn, merkte dat hij zich niet meer in de woestijn bevond. Hij kreeg pijlsnel een enorme aanhang. Pas vanaf dat moment kun je het racisme dat gevestigde, ook sociaaldemocratische politici tegen vluchtelingen en mensen met een moslim-achtergrond etaleerden, deels verklaren uit de angst dat anders de kiezers naar Fortuyn, en later naar Wilders, verdonk of Baudet, weg liepen. Maar de inzet van dat gevestigde staatsracisme gaat dus aan de opkomst van fascistisch rechts vooraf, en heeft die opkomst zelfs mede in de hand gewerkt. In dat bevorderen van staatsracisme heeft de PvdA keer op keer voorop gelopen. Die partij, die in de brede beeldvorming doorging voor een linkse partij, was en is mee verantwoordelijk voor de verrechtsing waar Baudet momenteel de kopgroep van aanvoert.

En de rest van links? Aan de SP had je op dit front weinig. Ook die bepleitte en bepleit een ‘restrictief vreemdelingenbeleid’ al keerde ze zich nu en dan tegen al te brute uitzettingen. Ook die partij ging mee in het idee dat migranten, met name moslims, zich aan horen te passen aan ‘onze cultuur’. En bij die partij speelde de druk van uiterst-rechts wel een rol. Het slag arme witte mensen, wiens frustraties door racisten makkelijk bespeeld konden worden en rancuneus tegen migranten en vluchtelingen ingezet, behoorde tot de doelgroep van zowel Janmaat en later Wilders, als van de SP. Niet te veel afstand zoeken jegens de Wilders-taal, daarmee is het (zacht gezegd) onvoldoende afstand nemen jegens racisme door de SP tenminste gedeeltelijk verklaard.

GroenLinks vertoonde een ander probleem. Het was op het gebied van antiracisme vaak scherper en beter dan de SP, en zeker dan de vreselijke PvdA. Maar die relatief goede standpunten gingen gepaard met een steeds gematigder opstelling op andere thema’s. Ieder perspectief van fundamentele maatschappijverandering raakte al onder Paul Rosenmüller, maar vooral onder Femke Halsema, uit beeld. Van een principiële afwijzing van de steeds verder oprukkende vrije markt was geen sprake. GroenLinks kwam niet nprincipieel op tegen de afbraak van sociale zekerheid en dergelijke. Soms nam ze voor rechtstreeks asociale maatregelen zelfs mee verantwoordelijkheid, zoals niet zo heel lang geleden voor de invoering van een leenstelsen voor studenten. Natuurlijk: de PvdA, die om de haverklap mee regeerde, soms met CDA, soms met VVD ging daarin veel verder: die partij nam de sloop van de verzorgingsstaat mede voor haar rekening. Maar GroenLinks stelde zich steeds minder op als club die daar tegen in ging, en steeds meer als meeverantwoordelijke groepering die hooguit een beetje wilde bijsturen.

We hebben dus een parlementair links van PvdA en GroenLinks dat de verzorgingsstaat hielp slopen, marktwerking ruim baan hielp verschaffen, geen enkel perspectief voor serieuze verbetering van het bestaan van miljoenen mensen aan de onderkant bood. De SP stribbelde tegen, maar verwaarloosde veelal de solidariteit met mensen die buiten de witte doelgroep vielen. En ook in die partij kreeg de aanpassing aan heersende verhoudingen de overhand naarmate de club groeide een regeringsdeelname lokte. Waar die vervolgens uitbleef, was dat dan weer een ‘argument’ om voor verdere matiging te pleiten om maar een geschikte coalitiepartner te zijn. De Partij voor de Dieren leverde vaak goede toespraken in het parlement. Maar in het opbouwen en bepleiten van breed maatschappelijk verzet tegen het ssyteem dan dieren, waaronder ook het arme menselijke dier, onder de voet liep, was amper sprake.

Hoe parlementair links fascisme faciliteert

We zien hier dus een links dat niet fundamenteel opkomt tegen uitbuiting en onrecht. We zien intussen de uitbuiting en het onrecht groeien. De mensen die dat trof en treft, werden daar knap chagrijnig van, en soms regelrecht boos. Soms kwam dat tot uiting in serieuze sociale strijd, zoals toen de vakbonden in 2004 honderdduizenden mensen aan het demonstreren en staken wisten te krijgen tegen de abraak van het recht om vervroegd met pensioen te gaan. Maar dat soort strijd mondde doorgaans uit in een compromis dat feitelijk een nederlaag verhulde. Fundamenteel werd er niets gewijzigd in het beleid. Een grote verbittering was het gevolg.

Waar solidariteit niet naar voren komt als antwoord, daar komt de kust vrij voor het verdeel-en-heers van racistische demagogen. De hele anti-elite-leugenpraat van Fortuyn, Wilders en Baudet kreeg mede hierdoor een oppervlakkige geloofwaardigheid, net als de hatelijke taal tegen links die uit de monden van dit fascistische drietal klonk. Let wel: Baudet en die twee anderen haten links wegens de góéde dingen die links bewéért te doen: een dam opwerpen tegen ongebreidelde uitbuiting. Maar ze scoren bij mensen die links zijn gaan haten om datgene wat links beloofde, maar systematisch naliet: effectief opkomen voor mensen aan de onderkant door een dam op te werpen tegen de uitbuiting. De rechtse aanval op de uitgesproken doelen van links was en is reactionair. Maar die aanval sloeg aan omdat de nalatigheid in het bereiken van die doelen van links nauwelijks te ontkennen viel. En op de nazaten van nalatig en verrot links zouden we nu moeten gaan stemmen om de fascisten de weg te versperren?

Hard rechts is mede zo sterk en gevaarlijk omdat parlementair links haar traditionele achterban in het gezicht spuugt, vertrapt, als kiesvolk misbruikt en vervolgens naar huis stuurt. Dat maakt mensen kwaad, en daarmee komen die mensen open te staan voor elk geluid dat oppositie en woede uitstraalt. Rechts leverde dat geluid, terwijl links dat niet kon wegens haar gematigdheid, haar inkapseling, haar medeverantwoordelijkheid voor datgene waar mensen kwaad om zijn: afbraak, marktwerking, verarming.

Rechts wijst een schuldige aan: de elite, de ‘linkse kerk’, de moslims en de vluchtelingen en tegenwoordig ook de ‘klimaatreligie’. Zo buigt rechts legitieme frustraties in een niet legitieme, agressieve, steeds duidelijker fascistische richting. Een stem die de woede wèg probeert te buigen van de zondebokpolitiek, een stem die opkomt voor de solidariteit, zo’n stem is bij parlementair links niet te vinden. Maar zelfs al was die wel te vinden, waarom zouden mensen er geloof aan hechten? Bij1 zegt hele goede dingen. Dat deden de voorlopers van GroenLinks in de jaren zeventig en tachtig vaak ook. Maar zelfs de relatief radicale PSP – tegen het leger, tegen kernenergie, tegen speculatie, pro-kraken, pro-vluchtelingen, pro-feminisme, pro-homo/lesbo-emancipatie zoals dat toen nog genoemd werd – koos verderop in de jaren tachtig steeds meer de bestuurlijke weg en ging op in GroenLinks, met de bekende uitkomst.

Het vertrouwen dat zelfs de meest oprechte en principiële linkse parlementaire politiek op gaat leveren wat haar woordvoerders beloven, is bij hele veel mensen hele ver weg. Dat is terecht ook. De kans dat er een parlementair links komt dat zulk vertrouwen weer waard is, die kans is nul komma nul. Precies het eerdere onvermogen om via verkiezingen de benodigde sociale verandering te brengen, garandeert dat nieuwe pogingen in die richting nieuwe desillusies zullen opleveren. Dat sluit kleine beleidswijzigingen ten gunste van arme mensen niet uit. Maar die zullen bij lange na niet toereikend zijn om de frustraties en woede van miljoenen relatief arme mensen weg te nemen.

Parlementair links is gediscrediteerd door haar eigen systeembevestigende houding, haar inkapseling en verrotting. Die inkapseling en die verrotting zijn één van de belangrijkste redenen waarom het harde oppositiegeluid vandaag de dag niet van links komt maar van rechts, van uiterst rechts, van fascistisch rechts. Natuurlijk is het bedrog, die rechtse ‘oppositie’. Maar the real thing , echte oppositie, is nauwelijks waarneembaar. Zolang we ons blind staren op een zoektocht naar ‘echt links’ in het parlement, zal dat zo blijven ook.

Wie nu parlementair links helpt versterken, versterkt daarmee vooral nieuwe desillusies. Precies de teleurstelling heeft mensen vatbaar gemaakt voor rechtse demagogie en fascisme. Voor mij is dat een hele belangrijke strategische reden om gevestigd links niet te steunen. Het is wat kort door de bocht om te zeggen: met een stem voor Klaver help je op termijn Baudet. Het is helaas ook bepaald niet helemaal onzin. Want de teleurstelling die Klaver gegarandeerd gaat brengen speelt de rancunes waar Baudet op bouwt weer in de kaart.

De plek voor verzet is buiten de stembus

De strijd tegen rechts is niet erg gediend met een stem voor parlementair links. De strijd tegen rechts heeft iets anders nodig, iets dat geen uitstel verdraagt: het opbouwen van daadwerkelijk verzet tegen het fascisme en het systeem waarvan het fascisme de knokploegen vormt. De plaats van dat verzet is buiten en tegenover de officiële politiek. Daar hoort principiële argumentatie tegen racisme bij, daarvan maken acties tegen fascistische optochten en samenkomsten deel uit. Het is een taak die we, zelfs niet gedeeltelijk, kunnen uitbesteden aan politici over wie we geen zeggenschap hebben en die ons, door de aard van hun positie en hun rol in de staat, niet anders kunnen dan ons blijven benadelen en teleurstellen.

Het aardige hier is dat je daarin met vrij weinig mensen al best serieus kunt bijdragen. Voor stembusstrijd geldt dat nauwelijks. De paar honderd anarchisten en linksradicalen die er rondlopen, stellen in verkiezingstermen geen zak voor: ook als we allemaal de desperate oproep ‘ga asjeblieft stemmen’zouden opvolgen (weinig kans), en als we dan allemaal op dezelfde club of kandidaat zouden stemmen (heel weinig kans) dan nog zou dat nog geen halve zetel verschil maken. Ons stemgedrag is getalsmatig vrijwel irrelevant, hoe hard we ook roepen. Maar diezelfde paar honderd mensen kunnen Pegida voor de voeten lopen, vluchtelingen helpen onderduiken, muren onderkladden met antifascistische leuzen, bedrijven blokkeren die medeplichtig zijn aan deportaties van vluchtelingen, websites en bladen volschrijven met zinnige – en vast vaak ook onzinnige – radicale argumenten en nuttige informatie. En meer.

We zijn als mogelijke kiezers te miniem om zelfs maar waargenomen te worden. Als actievoerders en doordachte opruiiers zijn we met genoeg om nminstens de irritatie te wekken van zowel staatsgezag als fascistenclubs. Ik geloof niet dat het staatsgezag Joke Kaviaar opsloot wegens de ene stem die ze bij verkiezingen zou kunnen uitbrengen. Ze sloten haar op als actieve, daadwerkelijke stem van verzet. Dat soort verzet, niet onze eventuele electorale inbreng, dáár zet ik graag op in. De fascistenclub Pegida was rond 6 mei 2019 niet geërgerd door AFA omdat AFA een paar antifascistische stemmen ging uitbrengen op verziezingsdag. Pegida ergerde zich omdat AFA Eindhoven een oproep verspreidde tot actieve tegendemonstratie tegen een Pegida-‘demonstratie’ op 6 mei in Eindhoven. Actie, protest, verzet, daar ligt onze kracht, en daar kunnen we zelfs met zeer weinigen merkbaar aan bijdragen. En als we nu eens actief op zoek gaan naar medeplichtigen in de strijd…?

Die strijd is van mensen die het aangaat, mensen die het zich aantrekken. Die strijd kunnen we niet uitbesteden, hetgeen via de stembus toch enigszins – al is het maar symbolisch – gebeurt. Stemmen is, nogmaals, een soort abdicatie, afstand-doen van iets wat we alleen zelf kunnen. Het is tegelijk, zoals we zagen, usurpatie: het me toeëigenen van een macht over anderen die mij niet toekomt. Maar stemmen is vooral een middel van probleemoplossing dat het fundamentele probleem – onze collectieve en individuele onmacht, onze onvrijheid – niet oplost maar juist weerspiegelt en versterkt.

Zelfs als korte-termijn-antwoord op fascistisch rechts schiet het verregaand te kort. Fascisten stem je niet effectief weg, net zo min als het stelsel waar zij gewelddadig voor opkomen. Stemmen is wat mij betreft dan ook principieel onjuist, strategische nutteloos en tactisch overbodig, of erger. De noodzakelijke strijd is de directe, buitenparlementaire en niet-electorale strijd. De stembus is voor verzet de verkeerde plek.

Peter Storm

Tags:

Comments are closed.